De zeedijk aan de noordzijde van Delfzijl gaat de komende jaren op de schop.

De belangrijkste reden is dat de dijk niet meer voldoende sterk is in verband met de aardbevingsproblematiek van Groningen. Het is te hopen dat de bijzondere waarden van deze dijk de ingreep doorstaan, maar vanzelfsprekend is dit niet.

[Foto zonering buitenzijde]

De dijk is een vergeten stukje natuur. Het grenst aan Natura2000-gebied en EHS-gebied de Waddenzee, maar valt zelf buiten de begrenzing. De granietbekleding stamt uit het begin van de 20e eeuw en de dijk vormt daarmee één van de oudste “rotskusten” van Nederland. Het is dé korstmossenhotspot van Nederland (BLWG 2006). De daaronder liggende getijdezone met algen en wieren vormt een uitzonderlijk vegetatietype dat voor zover bekend niet beschreven is van natuurlijke rotskusten (Breeman & Singelenberg 1982). Het water van de sloot aan de binnenkant van de dijk is waarschijnlijk brak, waarmee er een goede kans is op specifieke brakke macrofauna (Krebs et al. 1995).

In zijn huidige vorm ligt de dijk er tenminste 34 jaar (vanaf 1982). Gezien de waterkerende functie zal de grasmat nooit gescheurd zijn om opnieuw in te zaaien. Onder invloed van jarenlange schapenbegrazing is er een kamgrasweide ontstaan. Kamgrasweides kunnen een bijzondere paddenstoelenflora herbergen. 10 september 2015 heb ik de dijk ter hoogte van Nansum bezocht. Het was er toen rijk aan paddenstoelen met grote heksenkringen. Helaas is er geen volledige inventarisatie van paddenstoelen beschikbaar.

[Foto wasplaat]

Vogels

De schapen trekken allerlei ongewervelde dieren aan, met name door het omzetten van vegetatie in mest. De ongewervelde dieren zijn enerzijds mestgebonden, anderzijds wordt ook het bodemleven door continue bemesting gestimuleerd. Verder zorgen schapen door de begrazing voor de beschikbaarheid van dit voedsel doordat vogels in de korte vegetatie beter kunnen voortbewegen en het vegetatiedek het prikken in de bodem weinig verhindert.

Daardoor is de dijk aantrekkelijk voor grote aantallen kauwtjes, spreeuwen, boerenzwaluwen, tapuiten, graspiepers, veldleeuweriken, witte en gele kwikstaarten om te foerageren. 9 september 2016 heb ik de dijk opnieuw bezocht en de 10 kilometer tussen Uitwierde en het begin van de Eemshaven op de fiets afgelegd. In totaal zag ik ca 65 zwarte kraaien (waarvan ca 40 in één groep), 29 gele kwikstaarten, 3 witte kwikstaarten, ca 50 spreeuwen, 3 tapuiten, 1 torenvalk, 8 graspiepers en ca 30 boerenzwaluwen (zeevogels zoals stormmeeuw buiten beschouwing gelaten); met als kanttekening dat fietsend slechts de schaduwzijde van de dijk zichtbaar was (zon in het oosten).

[ Foto contrast met omgeving]

Bij de gele kwikstaart viel op dat ze vaak tussen de schapen foerageerden. De tapuiten waren solitair en een verband met de aanwezige schapen was niet zichtbaar. Pas rond de middag zag ik boerenzwaluwen langs de dijk foerageren. Dat was ook het tijdstip waarop ik duidelijk insectenactiviteit waarnam. Terwijl eerder op de ochtend alleen wat heidelibellen vlogen, vlogen er nu zweefvliegen, koolwitjes, langpootmuggen, dansmuggen, etc. Waar het omliggende landschap arm is aan bloemen, bloeiden hier paardenbloem, biggenkruid en witte klaver als nectarbronnen. Kauwtjes (gaslocatie Uiteinde) en spreeuwen waren getalsmatig veel meer aanwezig op pas geoogste akkers. De piepjes van enkele gele kwikstaarten waren eveneens te horen vanaf een uienakker waar veel kale grond tussen de rijen en langs de akkerrand was.

Om zicht te krijgen op aantallen heb ik de Vogels in Groningen (Boekema 2016) geraadpleegd. Het mooie van dit boek zijn de grafieken waarin de doortrek wordt weergegeven. Tapuit en gele kwikstaart pieken in april-mei en vervolgens in augustus-september. Witte kwikstaart en graspieper pieken in maart-april en vervolgens in september-oktober. De veldleeuwerik piekt in februari-maart en oktober-november. Stuwing is hier het verschijnsel dat vogels die op de kustlijn stuiten, deze lijn gaan volgen. Op bepaalde plekken steken ze dan het water over, zoals bij de Punt van Reide ten zuiden van Delfzijl en bij de Eemshaven. Dit verschijnsel maakt dat er grote aantallen trekvogels langs de dijk kunnen voorkomen. Over de tapuit schrijft Boekema: In het kustgebied zitten zowel relatief als absoluut meer trekkers dan in het binnenland, met name in de nazomer, als de lage vegetatie op en rond de zeedijken een favoriet biotoop vormt. Over de gele kwikstaart schrijft Boekema: Buiten het broedseizoen zitten gele kwikken graag in vochtig, kort grasland, bij schapen op zeedijken en op akkers. Het relatieve belang van zeedijken voor sommige vogels is dus groot, omdat deze soorten er op trek niet alleen langs komen, maar ook omdat het biotoop klopt met hun voorkeuren. De soorten graspieper, veldleeuwerik, gele kwikstaart en tapuit zie ik dan ook als soorten die bij het waddengebied horen.

Ook kraaiachtigen, spreeuwen en boerenzwaluwen zijn soorten die je langs de waddendijk tegenkomt. Kamgrasweide was vroeger weid verbreid, maar is door de intensivering van de boerenbedrijven grotendeels verdwenen. Spreeuwen kunnen niet goed uit de voeten in hoge vegetatie. Daarnaast zou ook de alomtegenwoordigheid van bestrijdingsmiddelen in het agrarisch gebied debet zijn aan de achteruitgang van de spreeuw (Hallman 2014 in Boekema 2016).

Behalve voor trekvogels heeft de dijk ook betekenis voor broedvogels. Op de 3,5 km dijk tussen Nansum en Hoogwatum waren in 2013 tenminste 26 broedparen scholekster aanwezig (Z. Jager in Klous 2016,). Er wordt ook wel eens gebroed op de bunker bij Nansum (eigen waarneming 2 jonge scholeksters op 30 juni 1996), die overigens ook een broedplek is van de boerenzwaluw (Klous 2016) en mogelijk ook voor de bergeend. Ook zwarte kraai, ekster en torenvalk komen als broedvogel bij de dijk voor en mogelijk broeden ook witte kwikstaart, graspieper (Klous 2016) en kievit langs de dijk.

[Foto knopig doornzaad]

Vegetatie

De kamgrasweide wordt gerekend tot de bloemrijke graslanden. Deze nemen een middenpositie in tussen de zwaar bemeste, zeer voedselrijke cultuurgraslanden met in hoofdzaak Engels raaigras (Lolium perenne) en de graslanden van minder voedselrijke standplaatsen met een specifieke eigen flora. De bloemrijke graslanden zijn de graslanden van de matig voedselrijke tot voedselrijke bodems die goed vocht vasthouden of waar het grondwater nooit erg diep in de bodem wegzakt (OBN, www.natuurkennis.nl). De kamgrasweide is hier vrij soortenarm, maar het bloemrijke aspect is duidelijk meetbaar in het aandeel van kruiden (tot meer dan 50%) in de vegetatie.

[Foto microstructuur vegetatie]

De kamgrasweide is vooral goed ontwikkeld op de bovenzijde en de steile taluds, waar afspoeling en in geringe mate erosie plaatsvindt. Direct naast de onderhoudsweg groeit een vegetatie van Engels raaigras en ruw beemdgras. De schapen rusten vaak op het asfalt, waarbij er veel mest in deze zone terecht komt. Meer naar de voet van de dijk komen vegetaties met fioringras voor, aan de landzijde soms met moeraszoutgras en pinksterbloem.

[Foto dijkvoet]